Het Orgel

Het Van Dam-orgel in de Martinikerk te Franeker

Jochem Schuurman

orgel 1 verbeterd

Voorgeschiedenis

Het Van Dam-orgel in de Martinikerk te Franeker is gemaakt in 1842, maar het is zeker ook van belang de orgelgeschiedenis van de Martinikerk van daarvóór mee te nemen, omdat Van Dam veel pijpwerk uit het vorige orgel heeft gebruikt bij de bouw van het huidige orgel.

Voor zover bekend, begon de orgelgeschiedenis van Franeker in 1478 met de bouw van een orgel door Sicke Graetingha. Dit orgel hing boven de dichtgemetselde ingang in de noorderbeuk. Jan van Covelen bouwde in 1528 een nieuw orgel in de Martinikerk. Het werd door Hendrik Niehoff voltooid in 1534, omdat Van Covelen in 1532 overleed. Hendrik Niehoff groeide niet veel later uit tot een internationaal bekende orgelmaker. Dit Van Covelen/Niehoff-orgel werd tegen de toren geplaatst, waarbij het Graetingha-orgel uit 1478 in de noorderbeuk bleef hangen en er dus een tijd lang twee orgels in de Martinikerk zijn geweest.

In 1719 begon Jan Harmensz. Camp (een orgelmaker die in Friesland aan veel orgels heeft gewerkt, waarvan het merendeel helaas verloren is gegaan) met veelomvattende werkzaamheden aan het Van Covelen/Niefhoff-orgel, maar die kwamen niet af, omdat hij in 1721 overleed. In augustus 1721 werd besloten Johannes Radecker de opdracht te geven een nieuw orgel te maken met gebruikmaking van een deel van het pijpwerk van het oude orgel. Hiermee werden de materiaalkosten, die in die tijd de grootste kostenpost bij de bouw van een orgel waren, minder hoog. Johannes Radecker was een medewerker van de wereldberoemde orgelmaker Arp Schnitger. Omdat Schnitger veel uitgebreide, internationale opdrachten in zijn portefeuille had, werden in het begin van de 18e eeuw de Schnitger-orgels in Nederland opgeleverd door de Schnitger-medewerkers Johannes Radecker en Rudolf Garrels. In 1722 werd het Radecker-orgel van de Martinikerk in Franeker opgeleverd.

De bouw van het Van Dam-orgel

Omdat het orgel van Radecker in de loop der jaren steeds slechter bespeelbaar werd, kregen de Gebr. L.J. en J. van Dam uit Leeuwarden in 1838 de opdracht een nieuw orgel te bouwen met gebruikmaking van pijpwerk uit het Radecker-orgel. Lambertus van Dam begon in 1777 als orgelmaker in de stad Groningen, maar omdat hij in Friesland zicht had op meer opdrachten, vestigde hij zich in 1779 in Leeuwarden, waarmee een lange en belangrijke periode in de Friese orgelbouw aanbrak: tot in de vroege 20e eeuw hebben de orgelmakers Van Dam veel werk van grote kwaliteit gemaakt. De Gebroeders Luitjen Jacob en Jacob van Dam waren de zonen van Lambertus en vertegenwoordigen van 1820-1846 de tweede generatie orgelmakers Van Dam.

Bij de bouw van het Van Dam-orgel voor de Martinikerk in Franeker werd een groot aantal pijpen van het voormalige orgel opnieuw gebruikt. De orgelkas (hoofdwerk en rugwerk) en de frontpijpen van het Radecker-orgel werd gebruikt voor het orgel dat Van Dam in 1838 in Blokzijl plaatste. (Dit orgel is in 1901 afgebroken.) Jacob van Dam overleed onverwacht in 1839. Luitjen Jacob zette het bedrijf onder de oude naam L. van Dam & Zonen voort. In 1842 werd het huidige orgel voor Franeker voltooid. Op het hoofdwerk was op dat moment nog een gereserveerde plaats voor een extra register.

IMG_8616

Het werd een orgel met een groot, majestueus front, met een Prestant 16’ in de pedaaltorens. De ornamenten zijn in classicistische stijl vervaardigd. Een belangrijk onderdeel van de ornamenten vormen zogenaamde liggende S-voluten (krulvormige versieringen in de vorm van een liggende S). Op de middentoren staat een muziektrofee, op de zijtorens staan vazen. Uniek aan het orgel in Franeker is dat de frontstijlen (de stijlen aan weerszijden van de torens) ook van ornamenten zijn voorzien. Het is prachtig om te zien hoeveel sierlijkheid en verfijning in de ornamentiek Van Dam in deze periode aan de dag legt. Het orgel van Franeker is hier één van de hoogtepunten van. Ook de harten in de borstwering zijn heel bijzonder en verwant aan de harten in de blinderingstukken bovenin de torens, die heel gracieus de verbinding vormen tussen de liggende S-voluten. De indeling van het front is kenmerkend voor de tweede generatie Van Dam: de grootste pijpen staan in de zijtorens en de middentoren is gedeeld en bevat een opvallend groot aantal pijpen (het klassieke aantal pijpen in een toren was zeven). Deze indeling is bij andere orgels van Van Dam uit deze periode ook terug te vinden, met dit verschil dat de afmetingen van het orgel in Franeker twee keer zo groot zijn. Het orgel kostte uiteindelijk 7.733,40 gulden. De keuring van het nieuwe orgel en het orgelspel tijdens de ingebruikname werd verzorgd door S.A. Hempenius, organist van de Grote Kerk te Zwolle. In 1857 plaatste Van Dam (inmiddels de derde generatie) een Fagot 16’ op de gereserveerde plaats op het hoofdwerk.

orgel-detail

Wijzigingen in 1915, 1938 en 1952

In 1915 vindt een aantal wijzigingen in de dispositie van het orgel plaats door L. van Dam & Zn, vanaf 1904 geleid door Pieter van Dam, de vierde en laatste generatie van de orgelmakers Van Dam. Volgens P. van Dam was de in 1857 geplaatste Fagot 16’ “niet meer schoon klinkend” en stelde hij voor daarvoor in de plaats “eene krachtig en zeer melodieus geïntoneerde” Violoncel 8’ aan te brengen. Daarnaast kon de “scherpe, en weinig gebruikt wordende” Quint 3’ worden vervangen door een Aeoline 8’, “welk register, als de zachtst mogelijk geïntoneerde stem, vooral in een zóó ruim kerkgebouw als de Martinikerk is, een verrassend mooi effect maakt”. Buiten het bestek om levert P. van Dam ook nog een nieuwe Viola di Gamba 8’ discant voor het bovenwerk, omdat de oude Viola uit 1842 volgens hem “een zeer onbeduidend register was, ’t welk in ’t geheel niet het karakter een Viool kon weergeven”. Hieruit blijkt dat tussen de tijd van het oorspronkelijke orgel en het begin van de 20e eeuw het klankideaal enigszins was veranderd, hetgeen dus ook in het orgel van Franeker in zekere mate doorgevoerd werd. Tenslotte maakte P. van Dam een nieuwe pedaalkoppel aan het hoofdwerk, die over het hele pedaalklavier liep. Hiervoor was er een pedaalkoppel die alleen het groot octaaf betrof, hetgeen gebruikelijk was in die tijd. (Onduidelijk is of deze pedaalkoppel er in 1842 al was.) Op 15 oktober 1915 werd het orgel opnieuw in gebruik genomen door K. Visser, die op dat moment de organist van de Martinikerk was.

In 1938 werd D. Ch. Kreger benoemd als organist van de Martinikerk. Direct na zijn benoeming gaf Kreger aanwijzingen voor nieuwe veranderingen van de dispositie van het orgel. Deze wijzigingen stonden onder invloed van de Orgelbewegung, een ontwikkeling in de orgelbouw waarin de historische uitvoering van barokke muziek belangrijk werd en de 19e eeuwse orgelklank als problematisch werd gezien bij de heldere uitvoering van de polyfone werken van bijvoorbeeld Johann Sebastian Bach. Zo werd in 1938 door de Firma Pannekoek uit Leeuwarden de Mixtuursamenstelling veranderd, waardoor deze hoger werd en het tertskoor verdween. Verder werd ook de samenstelling van de Cornet gewijzigd en de Holpijp van het hoofdwerk van roeren voorzien. De Violoncel uit 1915 werd vervangen door een Holfluit 4’ en de Viola di Gamba uit 1915 werd vervangen door een Nazart 3’. Aan de andere kant werden eigentijdse soloregisters ook geliefd; vandaar dat de Dulciaan uit 1842 werd vervangen door een Basson-Hobo 8’ met Frans karakter. Tenslotte werd het bovenwerk in een zwelkast geplaatst. De organist en de kerkvoogdij waren zeer ingenomen met deze wijzigingen. In het verlengde hiervan werd in 1952 (ook onder auspiciën van Kreger) door G. van Leeuwen en Zn. een Scherp op het bovenwerk geplaatst. De in 1938 geplaatste Nazart 3’ verhuisde dientengevolge naar het hoofdwerk en verving daar de Aeoline 8’ uit 1915.

Restauratie 1996-1998

De wijzigingen in 1915, 1938 en 1952 kunnen duidelijk in het licht worden gezien van de ideeën en voorkeuren van die tijd. In 1993 schreef Jan Jongepier een rapport over het orgel in de Martinikerk in Franeker, waarin hij uitlegt dat op dat moment “de visie is gegroeid dat alle objecten uit het verleden een eigen, gelijkwaardige plaats hebben in ons cultuurbezit. De benadering van een historisch object dient zonder subjectieve vooringenomenheid te geschieden!”. Vanuit die achtergrond pleitte Jongepier voor een restauratie van het orgel waarbij (naast het herstellen van een aantal technische gebreken) het concept van 1842 volledig werd hersteld. Deze restauratie vond in 1996-1998 plaats door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden, de orgelmakerij die het orgel nu nog steeds in onderhoud heeft. Alle dispositiewijzigingen uit 1915, 1938 en 1952 werden weer ongedaan gemaakt. Interessant om te vermelden is dat de huidige Viola di Gamba 8’ van het bovenwerk (ter vervanging van de Scherp uit 1952) door Van Dam in 1885 gemaakt is voor het bovenwerk van het orgel in de Grote Kerk in Leeuwarden; dit Van Dam-register is bij de restauratie van het Müller-orgel in 1978 vervangen en opgeslagen bij Bakker & Timmenga. De huidige Quint 3’ (ter vervanging van de Nazart 3’ uit 1938) op het hoofdwerk komt uit het Van Dam-orgel (1901) van de Oosterkerk in Leiden. Dat orgel werd in 1967 afgebroken. De Roerfluit van het hoofdwerk werd weer een Holpijp; de Holfluit 4’ uit 1938 werd verwijderd. (Deze Holfluit 4’ kreeg in 2002 een nieuwe bestemming in het Martin Vermeulen-orgel in Schildwolde.) Op die plaats werd een nieuwe Fagot 16’ in Van Dam-factuur geplaatst. In plaats van de Basson-Hobo 8’ uit 1938 werd een nieuwe Dulciaan 8’ voor het bovenwerk gemaakt, eveneens in Van Dam-factuur. De restanten van de inmiddels afgekoppelde zwelkast werden verwijderd en de Mixtuur- en Cornetsamenstelling werd weer hersteld. Op 7 mei 1998 is het orgel weer in gebruik genomen door de toenmalige organist van de Martinikerk, Theo Jellema. Het orgel heeft tegenwoordig weer de volle glorie die het bij de oorspronkelijke bouw van het orgel had en klinkt, mede door de ruime akoestiek van de kerk, zeer indrukwekkend.

Speeltafel.

Huidige dispositie

Tenslotte volgt hier nog een overzicht van de huidige dispositie. De aanduiding ‘ouder’ betekent dat het gaat om pijpwerk van het voormalige orgel. Dit is pijpwerk uit de periode 1528 tot en met de nieuwbouw in 1722.

Hoofdwerk:

Bourdon 16′ – 1842/ouder
Prestant 8′ – 1842/ouder
Holpijp 8′ – 1842/ouder
Octaaf 4′ – 1842/ouder
Quint 3′ – 1901
Octaaf 2′ – grotendeels ouder
Cornet III-IV sterk (discant) – 1842/1998/ouder
Mixtuur III-V sterk – 1842/1998/ouder
Fagot 16′ – 1998
Trompet 8′ – 1842/1998

Bovenwerk:

Prestant 8′ – 1842/ouder
Fluit Dolce 8′ – 1842/ouder
Viola di Gamba 8′ – 1885
Fluit d’Amour 4′ – 1842/ouder
Gemshoorn 2′ – 1842/ouder
Dulciaan 8′ – 1998
Tremulant

Pedaal:

Prestant 16′ – 1842
Octaaf 8′ – 1842/ouder
Octaaf 4′ – 1842/ouder
Bazuin 16′ – 1842 (sommige bekers ouder)
Trompet 8′ – 1842 (sommige bekers ouder)

Koppelingen: Manuaalkoppel (1842); Pedaalkoppel (1915).